Rembrandtstraat 12



Personen


Sophia Noach

Sophia Noach, die ook wel ‘Fie’ of ‘Fietje’ werd genoemd, woonde aan de Rembrandtstraat 12. Fietje Noach (1906-1965) was onderwijzeres. “Een echte schooljuffrouw van de oude stempel”, schreef haar nicht Miriam Vaz Diaz een paar jaar geleden op haar familieblog. “Een wit kanten bloes met een hoge boord, waarop een zilveren speld prijkte. Daaronder een donkere rok en stevige schoenen.” 

Sophia was geboren in Zutphen, de dochter van Israël Abram Noach (1881), koopman, en Betje Noach (1883). Ze had een iets oudere broer (Simon), die in 1937 is gestorven, en een jongere zus, Wilhelmina (‘Willy’), die de oorlog ook heeft overleefd. Haar ouders werden opgepakt in Arnhem en in 1943 in Auschwitz vermoord.

In 1929 werd Fietje Noach onderwijzeres, eerst als invaller, later werd ze vaste kracht op de school in De Hoven. Begin november 1940 werden Joodse ambtenaren en onderwijzers ontslagen. Vervolgens werkte ze vanaf september 1941 als tijdelijk onderwijzeres op de Joodsche School. In 1942 kwam Fietje wonen in de Rembrandtstraat 12. Niet duidelijk is of Herman Mozes daar toen ook nog woonde. Ze woonde daar in bij onderwijzer Hindrik Arwert en zijn echtgenote.

Vanaf dat adres is Fie, waarschijnlijk op een avond, om niet op te vallen, eind augustus 1942 naar de Oude Wand 94 gelopen. Dat was haar onderduikadres. Zij was de tiende onderduiker bij de familie Van der Vegte, die daar een drukkerij had. De negen andere onderduikers waren leden van twee gezinnen Krukziener uit Zutphen. Eén van hun onderduikers was Leo Krukziener. Hij heeft zijn herinneringen beschreven in het boek Licht en Schaduw. Daarin schrijft hij “dat werd gezegd” dat onderduikgever Herm Jan van der Vegte, een hartstochtelijk sociaaldemocraat, alle Joodse onderwijzers een onderduikadres had aangeboden. Maar dat alleen Fietje Noach de sprong waagde.

Haar verdwijning viel op. De Joodse handelsreiziger Herman Snatager, die zijn ondergedoken broer Eduard in brieven op de hoogte hield van het wel en wee van Joods Zutphen, noemde Fietje begin januari 1943 als één van de mensen die opeens weg is.

Leo Krukziener beschreef in zijn boek de eerste ervaring van de tien onderduikers zo: “We keken verbijsterd de kamer rond, niet wetend waar te kijken en we zaten er alsof we in shocktoestand verkeerden, zonder een woord te zeggen.” 

Ze zaten 956 dagen met elkaar opgescheept in een nauwe ruimte. Ze zaten in angst over wat er zou gebeuren. In onzekerheid hoe lang ze daar zouden blijven. De taken waren tussen de onderduikers strak verdeeld. Fietje gaf de kinderen Krukziener les en hoefde niet te helpen bij eten koken. Dat kon ze volgens Leo ook niet. Ze werd door twee andere onderduikers voortdurend gepest omdat ze lesbisch zou zijn. Fiets hartsvriendin, mevrouw Meijerink, was ook een bekende van de familie Van der Vegte. Zij hielp met levensmiddelen en kwam regelmatig bij Fietje op bezoek. “Ze reed een motor waarmee ze door de straten van de stad scheurde”, schreef Leo Krukziener.

Op 8 april werden ze bevrijd. Fietje gaf als haar nieuwe adres Zaadmarkt 99. Op 4 mei 1945 vroeg ze in een brief aan de burgemeester om haar oude functie terug te krijgen. Ze had, schreef ze, nu geen inkomen. Maar ze had wel schulden, namelijk de kosten van levensonderhoud die haar onderduikgevers op zich hadden genomen. Ze wilde die schulden aflossen. De gemeente gaf haar per 16 april haar oude functie terug. Ze werd opnieuw lerares, nu aan school F, de David Evekinkschool. Daar is nog een foto van: klas 2, 1947

 Volgens Miriam Vaz Dias keerde Fietje het Jodendom later de rug toe en liet ze zich dopen.

Ze is in 1965 overleden.

Herman Mozes

Herman Mozes woonde aan de Rembrandtstraat 12. Hij was een geboren en getogen Zutphenees. Zijn vader had een winkel aan de Nieuwstad 10, de Nieuwe Bazar (galanterieën, porselein, lederwaren) geheten. Hij was tevens makelaar in onroerend goed. Herman was de jongste zoon, geboren in 1913 en had twee broers en twee zussen.

Herman was een jonge man met ambitie. Op zijn 19e verkreeg hij, tegen betaling van 2,50 gulden, een paspoort. Het bezit van een paspoort was in die tijd verre van gebruikelijk. De meeste mensen kwamen misschien wel eens buiten hun stad, in de regio, op familiebezoek, maar niet in het buitenland. Bij zijn aanvraag staan zijn uiterlijke kenmerken: zwart haar, bruine ogen, ovaal gezicht. Als zijn beroep noteerde de ambtenaar: handelsreiziger.

Hij woonde eerst aan de Rembrandstraat 13, later op nummer 12. Ten tijde van die verhuizing was Nederland al bezet. Herman Mozes wilde na de oorlog tegenover zijn familie niet praten over wat hem tijdens de bezetting was overkomen. Het was te traumatisch geweest. Op basis van een document dat onlangs in het bezit is gekomen van zijn dochter Carla is hier, met haar toestemming, wel een beeld te schetsen van die jaren.

In de loop van 1941 en 1942 nam de bezetter steeds meer maatregelen om de Joodse bevolking te isoleren en te vernietigen. Joden werden uit hun bedrijf gezet, mochten niet meer reizen en werden ook op andere manieren brodeloos gemaakt. Dan kregen ze een oproep voor een werkkamp.

Herman Mozes moest zich in de zomer van 1942 melden in Kamp Schut, een werkkamp nabij Ede. De dwangarbeiders moesten sloten graven om de drainage van het land te verbeteren. Er waren 40 à 50 van deze kampen, vooral in OostNederland. Op 2 en 3 oktober 1942 overvielen de Duitsers al deze kampen. De arbeiders uit Ede werden via Arnhem doorgestuurd naar kamp Westerbork. Daar heeft hij ruim een week gezeten. Toen is hij gevlucht. Hoe, dat is onbekend.

Hij werd gepakt, ontsnapte opnieuw en kreeg in Dalfsen een onderduikplaats. Daar zat hij samen met zes andere Joodse onderduikers. In maart 1943 deed de politie een inval. Zeer waarschijnlijk was verraad in het spel. Zes Joodse onderduikers werden gepakt en later vermoord in concentratiekampen. Boer Albert Huisman die hen onderduik had gegeven kreeg een jaar straf in Kamp Vught. Herman was de zevende onderduiker. Hij werd niet ontdekt. Hij kreeg een nieuw persoonsbewijs, zonder de J erop gestempeld. Zijn naam was nu: Herman de Wind. Hij kwam vervolgens in Rouveen terecht, een dorp bij Staphorst. De beklemming van zijn onderkomen daar moet hem tot wanhoop hebben gedreven en in de laatste negen maanden van de oorlog heeft hij gezworven.

In juni 1945 was hij terug in Zutphen. Behalve een zus in Amsterdam, die getrouwd was met een niet-Joodse man, en haar gezin en een neef in Voorst, die ook uit Westerbork had weten te vluchten, was zijn hele familie uitgemoord.

Herman Mozes pakte de draad weer op. Eerst als grossier vanuit een paar gehuurde kamers in het pand van de Joodse gemeente in de Halterstraat 22, bekend als de Hof van Flodorf. Later met een leerhandel in de winkel aan de Nieuwstad 10. In 1946 trouwde hij met Miep Brussen en samen kregen ze drie kinderen: Judith, die in Zutphen bleef wonen en na haar pensioen kassier werd bij de fluisterboten, Carla en Daan. Later verkocht Herman de zaak.

Herman Mozes stierf in 1985.

Dit verhaal is geschreven door Menno Tamminga